Religie kennis Wiki
Advertisement
Statenbijbel

Statenvertaling uit 1921

De Statenvertaling (of Statenbijbel) is de eerste officiële Nederlandstalige Bijbelvertaling, rechtstreeks uit het oorspronkelijke Grieks en Hebreeuws. De opdracht voor de vertaling werd in 1618 gegeven op de Synode van Dordrecht; de Staten-Generaal werd gevraagd de vertaling te betalen.

Tot dan toe werd vooral gebruikgemaakt van verschillende vertalingen, waaronder de Bijbelvertaling van Maarten Luther. Die vertaling was echter in het Hoogduits en was bovendien een lutherse interpretatie. Er waren al eerder bijbels in het Nederlands verschenen, maar dat waren vertalingen van vertalingen. De synode achtte het nodig dat er een goede, eigen vertaling kwam, naar het voorbeeld van de Engelse Authorized Version (King James Version, 1611), die zo dicht mogelijk bij de brontalen lag. Voor bijna het gehele Oude Testament is dit Hebreeuws, voor het Nieuwe Testament is dit Grieks.

De Staten-Generaal gingen pas in 1626 akkoord met het verzoek van de synode, waarop de vertalers aan de slag konden. Het vertaalwerk gebeurde in Leiden. In 1635 was de Statenvertaling gereed en in 1637 werd ze door de Staten geautoriseerd. De stad Leiden betaalde 2500 gulden voor het octrooi om de bijbel in Leiden te laten drukken. Tussen 1637 en 1657 werd een half miljoen exemplaren gedrukt. Ook nu nog blijft de Statenvertaling gezaghebbend in sommige protestantse kerken.

Behalve op religieus terrein, heeft de Statenbijbel ook op taalkundig en politiek terrein een niet te onderschatten betekenis. De taal van de Statenbijbel vormt de grondslag voor het Standaardnederlands, dat zich in de 17e eeuw heeft ontwikkeld, en als belangrijk instrument in de culturele eenwording van Nederland heeft gefungeerd.

Het bronmateriaal waarop de Statenvertaling (en de King James Version) gebaseerd is bestaat, voor zover het het Nieuwe Testament betreft, uit de zogeheten Textus receptus dat overeenkomt met een weergave zoals samengesteld door Erasmus en voor het Oude Testament uit de zogeheten Masoretische tekst. Meer moderne vertalingen daarentegen baseren zich gewoonlijk op de Nestle-Aland editie van het Grieks Nieuwe Testament, die gebaseerd is op sindsdien ontdekte Bijbelse handschriften en op andere bronnen. Zie tekstkritiek van de Bijbel.

De geschiedenis van de vertaling[]

Statenvertaling title page

Een eerste druk van de Statenvertaling uit 1637 met een stadsgezicht op Leiden. (Uit de collectie van het NBG

Op de Dordtse Synode is gesproken over de totstandkoming van een nieuwe Bijbelvertaling. Van 19 november 1618 tot 27 november 1618 heeft de Synode in zeven zittingen over de vertaling van de Bijbel gesproken. Drie belangrijke vragen waren op de Synode aan de orde:

  • Als eerste vraag is ingegaan op de noodzaak van een nieuwe vertaling van de Bijbel. Die vraag werd positief beantwoord.
  • In de tweede plaats werd de vraag gesteld hoe een zo getrouw mogelijke vertaling tot stand zou kunnen komen. Ook werd de vraag gesteld hoe een en ander zo vlug mogelijk zijn beslag zou kunnen krijgen. De Synode heeft concrete richtlijnen voor het vertaalwerk opgesteld.
  • Tenslotte werd de vraag onder ogen gezien wie en op welke wijze het vertaalwerk ter hand zou moeten worden genomen. De Synode heeft vertalers aangesteld en ook aangegeven dat er gecorrigeerd zou moeten worden.

In de acta (de notulen) van de synode lezen we over de vragen het volgende:

Ten eerste, of het nodig en de kerk tot voordeel zoude zijn een nieuwe overzetting des Bijbels voor te nemen. Ten andere, op welke wijze deze tot nut en stichting van de Kerken te bekwaamste zoude kunnen gedaan worden. Ten derde, hoe velen en wien deze arbeid, uit naam der Nederlandse Kerken opgelegd zoude worden (Acta Dordtse Synode, zesde zitting, d.d. 19 november 1618, pag. 18).

Richtlijnen voor het vertaalwerk[]

De Synode heeft ook uitvoerig stilgestaan bij de regels voor de vertaling. Op de achtste zitting van de Synode, dd 20 november 1618 werden concrete regels voor het vertaalwerk vastgesteld. De vertalers moesten zich houden aan de volgende, uit vier punten bestaande, instructie:

I. Dat zij altijd bij de oorspronkelijke tekst zorgvuldiglijk blijven, en de manier van spreken der oorspronkelijke talen zoo veel de duidelijkheid en eigenschap der Nederlandse spraken kan toelaten, behouden. Maar indien ergens een Hebreeuwsche of Grieksche wijze van spreken voorviel, die harder ware dan dat ze wel in de tekst gehouden zou kunnen worden, dat zij deze aan den kant naarstiglijk aanteekenen.

II. Dat zij, om de zin van de tekst, die niet ten volle uitgedrukt is, te vervullen, zo weinig woorden daarbij doen als mogelijk is, en deze in den tekst met eene andere letter, en tusschen haakjes besluiten, opdat ze van de woorden van den tekst mogen onderscheiden worden.

III. Dat zij voor ieder boek en hoofdstuk een korten en duidelijke inhoud stellen, en alleszins aan den kant de gelijkluidende plaatsen der Heilige Schriftuur aan tekenen.

IV. Dat zij enige korte verklaringen er bij voegen, waarmede reden gegeven wordt van de overzetting in de duistere plaatsen; maar de waarnemingen der leerpunten daarbij voegen, is noch noodig noch raadzaam te zijn. (Acta, Dordtse Synode, Achtste zitting, d.d. 20 november 1618).

De apocriefe boeken[]

In de rooms-katholieke Kerk waren naast de 66 boeken van het Oude en Nieuwe Testament ook een aantal zogenoemde apocriefe of deutero-canonieke boeken van het Oude Testament opgenomen in de canon. De Synode besloot, in het voetspoor van het joodse gebruik en dat van de vroege kerk, deze boeken niet op te nemen in de canon. Ze werden wel in de vertaling opgenomen, maar achter de boeken van het Nieuwe Testament geplaatst en voorzien van een 'waarschuwing voor de lezer'[1].

De vertaling van de Godsnaam[]

In de Hebreeuwse Bijbel staat de Godsnaam aangeduid met vier letters: יהוה (jod-hee-vav-hee: JHWH of JHVH). Joden spraken en spreken deze naam niet uit. Ook is niet duidelijk hoe deze naam moet worden uitgesproken. Op de twaalfde zitting besloot de Synode dat de Godsnaam in het Oude Testament zou worden vertaald met HEERE. In de kantlijn van Genesis 2:4 wordt aangegeven: "Na de voleyndinge van het werck der scheppinge/ wort hier aldereerst Gode de naem van IEHOVAH gegeven/ beteeckenende de selfstandigen/ selfwesenden/ van hem selven zijnde van eeuwicheyt tot eeuwicheyt/ ende den oorspronck ofte oorsake van het wesen aller dinge; daerom oock dese naem de ware Godt alleen toecomt. Onthoudt dit eens voor al; waer ghy voortae het woort HEERE met groote letteren geschreven vindt/ dat aldaer in 't Hebr. het woort IEHOVAH, oft korter/ IAH staet." [1]

De vertalers[]

Tijdens de dertiende zitting op 26 november 1618, werden de vertalers aangewezen. Johannes Bogerman, Willem Baudartius en Gerson Bucerus werden de vertalers van het Oude Testament. Zij moesten echter wel kanttekeningen maken bij de vertaling, waarin ze moesten zetten waarom ze voor een bepaalde vertaling hadden gekozen. Voor het Nieuwe Testament en de apocriefe boeken werden Jakobus Rolandus, Herman Faukelius en Petrus Cornelisz aangewezen als vertalers. Herman Faukelius en Petrus Cornelisz overleden voordat ze aan de vertaling konden beginnen. Daarom werden hun taken overgenomen door Festus Hommius en Antonius Walaeus. Ook werden overzieners die de gemaakte vertalingen moesten controleren aangesteld.

De betekenis[]

In 1637 kwam de Statenbijbel gereed. De Staten-Generaal hebben de totstandkoming van deze Bijbelvertaling bekostigd, vandaar de benaming Statenbijbel. De Statenbijbel heeft enige invloed gehad op de standaardisering van de Nederlandse taal, vooral door de woordkeuze (veel oorspronkelijk Duitse woorden), de opname van allerlei nieuwe uitdrukkingen en gezegden en het typische gebruik van bepaalde naamvallen zoals de genitief[2][3]. Ook werden er grammaticale elementen uit diverse streektalen zoals het Nedersaksisch in de vertaling opgenomen[4]. Daarnaast zorgde deze bijbelvertaling voor een gemeenschappelijke spelling van woorden, zodat het Diets (Middelnederlands) steeds meer één taal werd. De Statenvertaling vormde zo in veel opzichten het beginpunt van het Nieuwnederlands, al is de invloed op de standarisering van de Nederlandse spelling uiteindelijk niet heel groot gebleken[3]. Doordat de vertalers dichtbij de grondteksten bleven, staat de Statenvertaling verder vol met on-Nederlands aandoende zinnen[3]. Tegelijk zijn echter een aantal zinswendingen uit deze vertaling zo vergroeid met de Nederlandse taal dat men moeite moet doen om hun afkomst uit het boek der boeken te herkennen.

Huisvesting in Leiden[]

Pas op 22 mei 1625 kwamen de benoemde vertalers in Den Haag bijeen, met twee gemachtigden van de synode. Helaas waren op dat moment al twee van de zes vertalers overleden. De overgebleven vier (uit Leeuwarden, Zutphen, Veere en Amsterdam) werden aangevuld met Antonius Walaeus (de Waele), hoogleraar theologie te Leiden, en Festus Hommius (Homminga), predikant en regent van het Staten-College, een internaat voor de opleiding van Hervormde predikanten, te Leiden. De vergadering te Den Haag besloot dat het niet doenlijk was het gewone werk naast het vertalen te blijven doen. De Staten-Generaal besloot daarom op 18 juli 1625 dat de vertalers in Leiden zouden wonen, met vergoeding van huur (behalve de twee Leidenaars) en andere kosten, terwijl men vrijstelling van werk en doorbetaling van salaris aan hun besturen zou vragen.

De vertalers van het Oude Testament hielden op 13 november 1626 hun eerste bijeenkomst ten huize van Johannes Bogerman aan het Pieterskerkhof. De vertalers van het Nieuwe Testament kwamen bijeen bij Jacobus Rolandus thuis. Het werk dat af was werd gedrukt bij Jan Claess. van Dorp in Leiden, zodat de herzieners het konden nakijken.In 1632 was het Oude Testament af. Op 9 juli 1633 kwamen de acht overzieners met de twee vertalers in Leiden bijeen om de moeilijke stukken te bespreken. Dat duurde uiteindelijk veertien maanden. Hetzelfde gebeurde vanaf 16 november 1634 voor het Nieuwe Testament ten huize van Walaeus aan het Rapenburg te Leiden. Na het overzien moest er gedrukt worden.

De eerste Leidse drukker[]

Op 8 december 1634 sloot de stad Leiden een overeenkomst met Machteld Aelbrechtsdr., weduwe van Hillebrand Jacobsz. van Wouw, om de bijbel te drukken, uit te geven en te verkopen, mits de vertalers hun octrooi aan de stad wilden overdoen. Dat deden de vertalers van het Oude Testament op 10 februari 1635. Machteld Aelbrechtsdr. en de erfgenamen van Hillebrand Jacobsz. van Wouw hadden al op 11 december 1632 het recht van drukken voor 15 jaar gekregen van de Staten-Generaal. Op 12 februari 1635 maakte de stad Leiden een uitgebreider overeenkomst met hen over het drukken. In 1636 werden soortgelijke overeenkomsten t.a.v. het Nieuwe Testament gesloten. De stad betaalde 2500 gulden aan de vertalers. Het drukken werd vertraagd door de schaarste en duurte van het papier en omdat een meesterdrukker uit Amsterdam pas na een strenge winter naar Leiden kwam met zijn gereedschap. Het drukken gebeurde in huis D'Oliphant aan de Hooglandse Kerkgracht. Op 17 september 1637 werd het eerste exemplaar in groot formaat, verguld op snee en gebonden in paars fluweel door Walaeus, Hommius en Andreas Rivet aangeboden aan de Staten-Generaal.

Toezicht op autographa in Leiden[]

Enige jaren na de voltooiing van de vertaling zonden de Staten-generaal het in 1637 aangeboden boek naar Leiden, om bewaard te worden bij de oorspronkelijke stukken, de stukken die door de overzieners besproken waren (de zogenaamde autographa). De Staten-Generaal had in 1639 besloten dat die op het Leidse stadhuis bewaard moest worden. Vanaf 1641 kwam er om de drie jaar een afvaardiging van twee man van de Staten-Generaal en twintig predikanten naar Leiden om de stukken te inspecteren. Zij logeerden dan in logement De Burcht. Ze werden dan ontvangen door een burgemeester, waarna men in plechtige stoet naar het stadhuis trok. Omdat al die losliggende stukken toch wat door de war raakten heeft men na het inspectiebezoek van 1662 besloten dat de stukken moesten worden ingebonden. Tot 30 augustus 1800 verbleven deze stukken in Leiden. Toen is door het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafse Volks toegestaan dat ze zouden worden afgegeven aan het hervormde kerkgenootschap.De autographa liggen nu bij het archief van NH Kerk in Het Utrechts Archief, de kist waar ze in bewaard werden ligt in het Catharijneconvent te Utrecht

Digitalisering van de Statenvertaling[]

In de periode 2007-2008 is de tekst van de Statenbijbel uit 1637 volledig gedigitaliseerd. Een team van 135 vrijwilligers onder leiding van Nicoline van der Sijs heeft de tekst overgetypt en gecorrigeerd; het ging hierbij om ruim 2,5 miljoen woorden.

Op 22 mei 2008 zijn de websites waarop de gedigitaliseerde Statenvertaling te vinden is, officieel geopend door Frits van Oostrom.

Externe links[]

Noten

fy:Steatefertaling

Advertisement